12 september 2017 ruben deddens

Een fantastische toekomst voor het MBO en HBO in 2032

Een fantastische toekomst voor het MBO en HBO in 2032, maar dan wel opleiden voor beroepen in de toekomst!!

 

Sterk beroepsonderwijs, MBO 2032, hoger onderwijs voor iedereen, allemaal leuk en prachtig, maar de jeugdwerkloosheid lijkt er slechts beperkt door af te nemen. In ieder geval kan het middelbaar en hoger beroepsonderwijs hier meer aan doen. We verkennen de kansen voor MBO en HBO. Er ligt een fantastische toekomst in het verschiet, maar dan moet er wel wat veranderen.

In het Europese hoger onderwijs menen velen dat na de hervormingen in opvolging van de Bologna Declaration (1999), die gedurende de voorbije tien tot vijftien jaar veel politieke en institutionele energie hebben opgeslorpt, het hoger onderwijs nu toch wel toe is aan een adempauze, een periode van relatieve rust en stabiliteit. Voor het MBO geldt hetzelfde, het implementeren van talloze nieuwe kwalificatiestructuren en herzieningen kost veel energie en de vermoeidheid slaat toe. Quo vadis?

Laat de instellingen nu maar even op adem komen, zo vinden bestuurders en docenten. Maar met (nog) meer autonomie en voldoende bestuurskracht moeten de instellingen in staat zijn om hun rust terug te vinden. Zo denken momenteel toch vele beleidsvoerders en bestuurders, en andere actoren en stakeholders. De Vereniging van Hogescholen komt in zijn beleidsstukken niet veel verder als: “De Vereniging Hogescholen is voorstander van talentontwikkeling en meer maatwerk in het onderwijs voor leerlingen en studenten. Ook staan hogescholen positief tegenover mogelijkheden voor leerlingen om vakken op een hoger niveau af te ronden”. [1] De thema’s op de website van deze Vereniging doen verder het ergste vermoeden. Innovatie komt er zelfs niet in voor.

Ik vrees dat de relatieve rust die de websites van het MBO en HBO onderwijs uitstralen toch een ietwat naïeve gedachte zal blijken te zijn. Ik bekijk de toekomst van het middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs eerder als rusteloos, ja misschien zelfs stormachtig. Er komen op het onderwijs veranderingen en uitdagingen af, die van karakter sterker systeembedreigend zijn dan de hervormingen die uit Bologna zijn voortgekomen, die eerder het karakter van modernisering hadden. ‘A perfect storm’ of een alles verwoestende lawine (Barber et al, 2O13) zullen ze niet worden, maar ze zullen wel meer dan vroeger  geval was sommige essentiële grondvesten in vraag stellen.

Wat leveren de ‘21ST CENTURY SKILLS’ ons op?   

Een eerste set van ontwikkelingen heeft te maken met de transformatie van de economie, de veranderende verhoudingen op de arbeidsmarkt en de toenemende vraag naar wat men de ‘21st century skills’ is gaan noemen.

Als gevolg van wijzigende mondiale economische verhoudingen en de impact van nieuwe technologieën (Goldin & Katz, 2OO8) is de arbeidsmarkt in de ontwikkelde welvaartsstaten van Noordwest-Europa in vrij snel tempo aan het veranderen. Die veranderingen verlopen enigszins anders dan vele experten tien tot vijftien jaar geleden voorspelden. Zo is de achteruitgang van het aandeel laaggeschoolde jobs veel minder groot dan verwacht, maar tekent er zich wel een dreigende dualisering van de arbeidsmarkt af, van haves en haves nots. Robotisering werd door Minister Asscher bijv. meer neergezet als probleem dan als uitdaging. Zin en onzin duiken in deze discussies vaker op: het verdwijnen van beroepen en de opkomst van nieuwe beroepen, waardoor meestal niemand geschikt lijkt. Deze legitimatie tot veranderen levert ons weinig op.  De vraag is natuurlijk wel of het beroepsonderwijs adequaat op deze snelle ontwikkelingen inspeelt?

Ik denk dat we ons toch wel over een aantal aspecten zorgen moeten maken. Op de eerste plaats leiden we te weinig mensen op voor middelaar- en hooggeschoolde arbeid. In Nederland, net als in Duitsland, is er een dominante tendens die de toegang tot het hoger onderwijs opnieuw wat selectiever wil maken. Op zich niets mis mee, maar dan moeten we er wel voor zorgen dat de routes naar het hoger onderwijs toegankelijk zijn en blijven. We zullen tegen het midden van de 21ste eeuw juist veel meer hooggeschoolden nodig hebben. Onderwijs- en kwalificatiesystemen in Europa zijn dominant afgesteld op een kwalificatiepiramide met veel middelbaar geschoolden en relatief een beperkte groep hoog opgeleiden. Het is de vraag of deze kwalificatiepiramide over enkele tientallen jaren wel aansluit op de piramide van de structuur van de arbeidsmarkt.

Technologie en economische realiteit ?

Naast het aansluitingsvraagstuk en kwantitatieve probleem is er op de tweede plaats een kwalitatief probleem. Het beroemde en veelbesproken boek van Goldin & Katz (2OO8) heeft toch aangetoond dat het onderwijs opnieuw in een achtervolgingsrace ten opzichte van technologische vooruitgang is terecht gekomen, een race die dat onderwijs lijkt te gaan verliezen. Angstwekkend veel van de banen en taken waarop onderwijs nu voorsorteert, zijn van een type dat in de nabije toekomst erg makkelijk te outsourcen of te automatiseren valt. Het onderwijs leidt jonge mensen op voor een economische realiteit die eigenlijk niet meer bestaat, laat staan dat ze nieuwe generaties klaarstoomt voor de realiteit van morgen.

Vakmanschap opwaarderen

Om dit te illustreren is het goed even stil te staan bij de aard van competenties waarvan experten verwachten dat ze in de toekomst erg belangrijk zullen worden. Analyses van onder meer Autor, Levy & Murnane (2OO3) wijzen al enkele jaren op de daling van banen die gekenmerkt worden door routinematige cognitieve of manuele taken. Routinematige arbeid is precies waar het onderwijs goed op voorbereidt: voorspelbare procedures. De analyse is dat het niet zo is dat cognitieve taken in belang toenemen en handenarbeid in belang afneemt, maar wel dat de tendensen zich op een andere dimensie concentreren, namelijk routine­ versus non­routine. De taken die in belang sterk zullen toenemen zijn complexe, non­routine cognitieve taken en complexe non­routine communicatieve taken. Zie hiertoe ook de analyses en programma’s van het platform Bètatechniek (Kiezen voor technologie, 2017).

De vraag is of het onderwijsbestel anticipeert is op deze evoluties. De routines waarmee onderwijssystemen vandaag werken, zijn veelal afgestemd op de economische en sociale realiteiten van de tweede helft van de 2Oste eeuw, niet op die van de eerste helft van de 21ste eeuw. En dit terwijl we goed moeten beseffen dat de generaties die we nu opleiden rond 2O5O in het midden van hun actieve beroepsloopbaan zullen zitten. We bekijken drie dilemma’s of uitdagingen wat specifieker.

  1. Wetenschappelijk versus beroepsgericht

Een beleidsmatig belangrijke vraag is of bijvoorbeeld de categorisering wetenschappelijk versus beroepsgericht nog voldoende relevant is. Bij de implementatie van de Bologna­ hervormingen ging de discussie nog over een binair hoger onderwijsmodel. Vandaag de dag kunnen vaststellen dat de inhoudelijke argumenten voor dit model achterhaald zijn. Eenzelfde redenering is op te zetten voor het onderscheid tussen beroepsoriënterend en beroepskwalificerend, waarbij het eerste begrip bij het VMBO lijkt te horen en het laatste bij het MBO. In de sociaaleconomische realiteit dekken deze begrippenparen geen enkele lading. Ondertussen is het gehele bekostigingssysteem in het Nederlandse onderwijs afgestemd op de ambities van de vorige eeuw en wordt iedere behoefte tot een andere indeling hierdoor in de kiem gesmoord[2].

Ook de universiteiten leiden tot professies op en in toenemende mate verstrekken de hogescholen op onderzoek gestoeld onderwijs. Ik vind academische competenties van ontzettend groot belang en denk dat universiteiten de facto voor deze academische competenties vaak een betere ontwikkelingscontext bieden, maar zij dekken slechts een relatief gering deel van de vraag naar competenties.

2. Algemeen vormend versus beroepsgericht[3]

Bovendien stelt zich langs de kant van het algemeen vormend en middelbaar beroepsonderwijs nog een andere kwestie, namelijk de tendens tot codificatie die verstarring in de hand lijkt te zullen werken. Tendensen om beroepen en competenties tot in de details te beschrijven en te vertalen naar kwalificatiekaders, zoals het European Qualifications Framework, hebben wellicht verduidelijking gebracht op een aantal vlakken, maar gaan uit van een erg stabiele sociaal­ economische omgeving, en riskeren nu vooral tot verstarring te leiden ten aanzien van snel veranderende realiteiten op de werkvloer. Voorts lijkt het onderscheid tussen algemeen vormend en beroepsonderwijs aan een herziening toe.

Samengenomen dient zich voor het middelbaar en  hoger beroepsonderwijs een aantal belangrijke vragen aan: leiden we genoeg mensen op voor de beroepen van de toekomst, bereiden we in voldoende mate voor op de competentiewissel naar non­routine skills door bijvoorbeeld mensen beter leren beslissingen te nemen in contexten van grote onvoorspelbaarheid en onzekerheid, en definiëren we eindcompetenties en curricula niet in functie van achterhaalde modellen? De invoering herziening kwalificatiestructuur gaat in dit perspectief over een achterhaald proces in plaats van een proces dat het stimuleren van een eigentijds beroepsonderwijs faciliteert. Het initiëren of beter gezegd het vertragen van de kansen voor nieuwe Associate Degree opleidingen door Hogescholen en MBO gezamenlijk met bedrijven is helaas een slecht voorbeeld, hoe goed bedoeld de informatie van de Vereniging van Hogescholen ook is[4].

3. Is gepersonaliseerd onderwijs het antwoord ??

Technologie verhoogt de productiviteit uiteraard niet alleen in de economie als geheel, maar maakt ook nieuwe productie­ en distributieprocessen mogelijk in het onderwijs zelf. Onderwijs is een traag evoluerende sector als het gaat over de processen en media en de productiviteitsstijgingen in de onderwijsprocessen zelf zijn erg bescheiden. Maar velen menen dat ICT nu toch de spelregels zal gaan wijzigen. Uiteraard denken men dan onmiddellijk aan MOOCs (Massive Online Open Courses) die door platforms zoals Coursera, EdX, Futurelearn en anderen worden aangeboden.

Mijn verwachting is dat deze meer gepersonaliseerde leervormen het onderwijs drastisch zal gaan beïnvloeden. Nederland kent bijvoorbeeld een bescheiden stijging van deeltijdtrajecten, maar heeft nog een vrij lage participatie van werkenden en studenten ouder dan 3O jaar. Dat heeft veel te maken met de aanbodstructuur van opleidingen, hoewel ook de vraagzijde niet echt gestimuleerd wordt. Het lijkt niet overdreven te stellen dat we momenteel niet in staat zijn om onderwijs aan te bieden via de kanalen en met behulp van media en technologie die veel meer mensen dan vandaag in staat zou stellen om zich verder bij te scholen en te kwalificeren.

Wettelijke hindernissen en beleidskeuzes staan een drastische innovatie van de aanbodstructuur in de weg en het MBO en de hogescholen doen er niet goed aan zich daarbij neer te leggen. Zo is de opdeling tussen voltijd en deeltijd en beroepsopleidend en beroepsbegeleidend onderwijs – om vele administratieve en beheersmatige redenen begrijpelijk – eigenlijk compleet achterhaald. Mensen zullen in de toekomst door veel flexibeler modellen aangesproken moeten worden. Een andere opdeling, namelijk die tussen publiek bekostigd onderwijs voor de reguliere student en marktgericht ‘levenslang leren’ is al even achterhaald. Het algemeen belang is niet gediend door een segmentering van de markt van beroepsgericht en hoger leren die publiek bekostigde instellingen er op een kunstmatige wijze van weerhoudt flexibel en marktgericht onderwijs aan te bieden.

Vanzelfsprekend valt of staat het opleiden voor beroepen in de toekomst niet alleen met een betere samenwerking. Innovatie in het onderwijs vereist alle inzet van hoog tot laag, van bedrijf tot school en natuurlijk kan. Bekostiging en bureaucratie van het onderwijs bestrijdt dit deels, maar laten we de ruimte die er is om te innoveren vooral benutten.

4. Haalt technologie het onderwijs aan middelbaar en hoger beroepsonderwijs in ?

Te zien is dat instellingen zich in toenemende mate bewust zijn van de tendensen van de-­institutionalisering en er zich ook tegen wapenen. Instellingen investeren ook zwaar in de interne bestuurskracht en in hun capaciteit tot strategische beleidsvoering. Men zou de vraag kunnen stellen of hiermee niet teveel energie en middelen aan de primaire processen wordt onttrokken en of de instellingen in het algemeen niet[JE1]  te krampachtig reageren op tendensen van de-­institutionalisering.

Het is de kunst te zoeken naar nieuwe private-publieke samenwerking en deze uit te bouwen en te borgen. De initiatieven in het MBO en HBO van de afgelopen jaren in het kader van (gesubsidieerde) samenwerkingsprojecten lijken nog te weinig duurzame vormen van samenwerking te initiëren. Uiteindelijk gaat het om de vraag hoe private en publieke partijen beter kunnen samenwerken en daarmede gemeenschappelijk een goede opleidingskoers kunnen uitzetten. Dan is niet zozeer de continuïteit van de school de relevante factor, maar de vraag hoe zij zich inzet en dienstbaar maakt voor een meer digitale en gepersonaliseerde samenleving.

________________________________________________________________

Jan Engberts is werkzaam bij Focused learning als senior-adviseur. Hij adviseert scholen en bedrijven op het terrein van opleidingsvragen in de toekomst.

 

 

 

[1] Dit standpunt heeft de Vereniging Hogescholen op woensdag 13 april 2016 ingebracht bij het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over “flexibilisering voortgezet onderwijs, maatwerkdiploma’s en effectieve leerwegen”

[2] Jan Engberts, Kansengelijkheid en financieel autisme: bekostiging onderwijs belemmert talentontwikkeling!, 2016

[3] MBO raad, brief aan de Tweede Kamer, Sterk beroepsonderwijs, 2017

[4] http://www.vereniginghogescholen.nl/actueel/actualiteiten/studenten-zetten-met-ad-opleiding-een-stap-in-het-hbo

DIT ARTIKEL BEKIJKEN OP LINKEDIN

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Verplichte velden zijn gemarkeerd met *

Neem contact op!